In oktober verscheen ‘Aalscholver in het Onland’, de poëziebundel van Conny Veenings-Molenaar. In de weken (maanden) daarvóór verschenen op sociale media foto’s (selfies) van Conny op plekken als de bibliotheek of een museum met het bijschrift: ‘ik zou graag in de bieb willen liggen’. Daar wil Spaarnestroom uiteraard alles van weten. Tijd voor een uitgebreid vraaggesprek, dat begon met liggen in de bibliotheek en vervolgd werd op het overdekt terras van café De Gooth.
door Paul Lips
“In het algemeen heb ik een hekel aan dichters die hun werk toelichten. Diepgravende beschouwingen bij poëzie vind ik ook drie keer niks. Laat de gedichten spreken. Laat mij iets te raden over hebben. Geef mijn fantasie de ruimte en laat mijn raderen kraken. Veel woorden zijn bedoeld om lezers of toehoorders te sturen. Maar wat een dichter bedoelt, is vaak niet wat een ander begrijpt. Wat dat betreft is het net gewone communicatie waarbij zender en ontvanger ieder een eigen interpretatie kunnen hebben.”
Dit schreef Conny Veenings-Molenaar onlangs op haar persoonlijke weblog. Een uitgangspunt dat me aanspreekt. De raderen laten kraken, kauwen op poëzie. Het is niet voor niets dat Lucebert als een van de groten der vaderlandse poëzie wordt beschouwd. Inmiddels heb ik de bundel ‘Aalscholver in het Onland‘ in zijn geheel kunnen lezen. We mogen vaststellen dat we hier te maken hebben met een van de meest originele stemmen van de poëzie uit Haarlem en omstreken. Als een beeldhouwer hakt Veenings-Molenaar haar beelden en gevoelens uit het overschot aan overvloedig taalgebruik, tot de essentie overblijft.
Laten we met het begin beginnen. Hoe kwam je er toe om deze poëziebundel uit te brengen?
“Dat is gegroeid, met hele kleine stapjes. En dan kom ik meteen bij een stuk dat heel serieus is. Ik heb specialistische GGZ gehad, therapie, heel lang, van ongeveer 2013 tot 2021, bijna tien jaar in totaal. Een lang traject. Met wachttijden en heel veel gesprekken. Ik had onbegrepen gedrag. Als je dat heel lang hebt en er is niemand om je duidelijk te maken over waarom en hoe dan loop je een beschadiging op. Ik heb ‘autisme spectrum syndroom’. Ik heb een relatief hoog IQ. Vrouwen met autisme kunnen heel goed maskeren, kopiëren. Vrouwen worden meer dan mannen gedwongen in een bepaald gedragspatroon. Ik liep vast, dus ik heb er veel hulp bij nodig gehad. Het is niet alleen zo dat je jezelf niet meer begrijpt maar op een gegeven moment begrijp je anderen ook niet meer.
Had je er last van, hoe uitte het zich?
Ja, ik had er last van, die waarom?-vragen stapelden zich op tot een soort boosheid op de hele wereld en niemand in het bijzonder. Dan moet je dus het licht weer zien te vinden. Ik werk als Senior Specialist bij een groot aannemersbedrijf, je weet dan heel veel van bijna drie keer niks. Je weet heel veel van een klein stukje vakgebied. Je blijft een beetje hangen in een heel klein kringetje. Groeien in de breedte of in de diepte wordt dan heel moeilijk. Een goed klantencontact opbouwen of het omgaan met deadlines blijkt dan steeds ingewikkelder te worden. Een teken van deze tijd: alles moet maar snel, en iedereen is gewend aan snel en vergeet zo nu en dan een stap achteruit te zetten en te denken: waar zijn wij nu helemaal mee bezig… wat was het grote doel ook alweer.”
‘Autisme spectrum syndroom’. Wat stel ik me daar verder bij voor?
“Een autist heeft zo’n hele letterlijke taalopvatting. De betekenis van uitdrukkingen en dubbele betekenis van spreekwoorden heb ik moeten leren. Maar daarna ben je in staat om dingen aan elkaar te knopen. Het is ook een vorm van stroomlijnen. Als het eenmaal op papier staat dan is het weg uit m’n hoofd. Een vorm van onmiddellijke ont-prikkeling. Zo schrijf ik ook regelmatig gedichten op locatie, die schrijf ik inderdaad heel snel.
Maar op een gegeven moment loop je vast. Dat is die boosheid. Die boosheid wordt gevolgd door donkerte. Op een gegeven moment dacht ik bij mezelf: ik moet hier iets mee. Dan word je gediagnosticeerd en geconfronteerd met alles was er mis gaat en mis is gegaan. Het duurde bijna negen maanden voordat ik wist was het was en hoe ik kon worden geholpen. Dat gaat met allemaal kleine stapjes. De psycholoog daagde me uit om de dingen die ik in mijn jeugd had losgelaten – poëzie en het spelen met taal – weer op te pakken. Dan kom je weer terug waar je ooit was. Je leert allemaal nieuwe kanten aan jezelf ontdekken. Er gaat een nieuwe wereld open. Dat geeft een bepaalde mate van vrijheid. Plezier. Rust. Man man mán, wat een zwaar gesprek hebben we, haha.”
Ik denk dat we elkaar via de Haarlemse Dichtlijn hebben leren kennen. Vervolgens zag ik op jouw sociale media veel foto’s van Conny in het zwembad, soms ook met je familie. Dat ziet er altijd vrolijk uit.
“Zwemmen doe ik nog steeds. Alles wat lange en rustige bewegingen brengt is voor mij heilzaam. Lange wandelingen. En heerlijk zwemmen. Lang zwemmen. Veel zwemmen. Het allerlekkerste is in open water zwemmen. Zonder druk. Zoals in de Molenplas, ’t Wed, de zee. Maar ook wedstrijdzwemmen heeft me de ontdekking gebracht dat ik medailles kan winnen. Terwijl ik helemaal niet zo’n goede zwemmer ben.”
Ik vind het een prachtige bundel met unieke gedichten. Je gebruikt weinig woorden. Je bent spaarzaam.
“Als je de techniek loslaat gaat het eigenlijk om het condenseren van je boodschap. Wat wil je zeggen. Dat kan in zeshonderd kantjes… en dat kan in drie woorden. Het mooie is dat in poëzie de bijzaken heel belangrijk kunnen zijn. Het spelen met taal en het uitbenen van nutteloze stukjes. Onnodige versieringen weglaten. Een van mijn meelezers – Anneruth – voelde precies aan hoe spaarzaam ik wilde zijn. Een wijze meelezer. Daar heb ik er dus een paar van.”
Als ik jouw gedichten lees vermoed ik allerlei betekenissen die ik niet direct thuis kan brengen, maar die blijven intrigeren.
“Dat is dus ook poëzie. Wat je als dichter zendt hoeft niet per se te zijn wat de lezer ontvangt. Als je iets ontdoet van context-gebonden informatie dan is er ook vrijheid voor de lezer om te bedenken waar het over gaat. Dat vind ik het mooiste. Liefdesgedichten zijn vaak lang, breedsprakig en nutteloos in de details. En dan weet je vervolgens precies over wie het gaat en waarom. Daar hou ik niet van. Maar als je niet weet over wie het gaat dan kun je drie dagen nadenken over wie het is, dan kun je bij ieder wolkje dat voorbijdrijft kun een ander beeld krijgen.”
En dan nu terug naar de volle grond. Spruitjes. Bieten. Radijs. Bittere spruitjes met spekjes.
“Mijn opa was tuinder in Santpoort-Noord, bij de Biezenweg. Mijn vader tuiniert als hobby nog steeds. Dat is mijn boerenafkomst. Groenten uit de tuin smaken veel uitgesprokener dan dat je ze koopt in de supermarkt. Echte radijs is pittig. Maar het smaakt vaak vlak, laf. Spruitjes moet je niet te lang koken. Dat contrast van de smaak van die bittere spruitjes en dat zout van die spekjes, heerlijk. Je zou het kunnen zien als een metafoor voor waar ik vandaan kom. Maar het is ook een soort hommage aan dat wat ik lekker vind en meegenomen heb en waardeer van mijn opvoeding en m’n achtergrond.”
Pastte. ‘De storm pastte niet meer’. Moet ie dan met één of twee t’s?
“Ja, da’s een goeie vraag. Dat heb ik bewust met twee t’s geschreven. Eerst lang over nagedacht. Ik vroeg me eerst af: hoe lang kun je hier op kauwen en wat geef je de lezer dan mee. Het is een niet bestaand woord. En toch vond ik het beter passen om het met twee t’s te schrijven. Grappig dat jij dat er uit haalt. Waarom zou je paste met twee t’s schrijven? Omdat het helemaal niet meer paste en uit z’n voegen barstte. Daarom. Mijn meelezer Anneruth vroeg precies hetzelfde als jij.”
Die ’trekkersporen’, vind ik ook mooi… Trekkersporen op een boerenland, met van dat regenwater er in. Zo’n beeld vind ik fantastisch.
“Lang verhaal. Ik heb dit geschreven tijdens een vakantie in Zweden. Na een hele hete week dreigde er ontzettend onweer. Wij werden met onze vakantiegroep naar de rand van het veld gedirigeerd om onze tent op te zetten. Daar zit een oma zonder tanden met een hele zon-doorleefde huid, lachrimpeltjes die zijn verworden tot kraaienpootjes die dan vervolgens groeven zijn geworden…. De rand van het veld…. Dat was eigenlijk ook hoe mijn eigen oma was. Je hebt natuurlijk twee oma’s. De mijne hadden allebei aan het eind van hun leven van die diepe groeven in hun gezicht. Ooit ging je over die zachte klei heen en de volgende ochtend kunnen die groeven keihard zijn. Wijsheid doe je op door te léven.”
Waar groeide je op?
“In IJmuiden, aan de rand van het kanaal, onder de rook van de Hoogovens. Vlakbij die spoordijk waar de vistrein ging. In de Van der Zwaagstraat. Of ik de IJmuider Courant kende in die tijd? Ik begon al vroeg met het lezen van de krant. Die plaatselijke krant was niet zo hoogdravend als bijvoorbeeld de Volkskrant, maar we lazen de IJmuider Courant. Mijn ouders waren babyboomers en pasten op die plek: ongeschoold maar niet dom. Ze komen uit die tijd waarin ze opgroeiden met weinig geld en middelen. Ze moesten maar zien hoe ze het gezin draaiende te konden houden. Geld in het laatje brengen. Als je dan zo’n kind krijgt als ik, tja, daar was mijn moeder niet tegen opgewassen.
Engelse woordjes, die kende mijn moeder niet. Die kon mij niet helpen of overhoren. Frans al helemaal niet. Tegelijkertijd waren mijn ouders er van overtuigd dat wij als kinderen er alles uit moesten halen wat er in zat.
Er was van alles daar in IJmuiden. Er was niks en van alles. Er was een bieb in de buurt ja. Ik kreeg een briefje van mijn moeder mee om uit de C-sectie te lezen terwijl ik daar nog niet aan toe was. Ik had de B-kasten al uit. Ik las alles wat los en vast zat. Alles om mijn honger te stillen.
We waren wel veel buiten. Nog geen computers. Dus ik was veel buiten maar als het even kon dan lag ik met een boek ergens op de grond. Of in een stoel te hangen.”
De middelbare school? Welke?
“Ichthus College in Driehuis. Ik heb daar een hele wonderlijke omzwerving gemaakt. Ik begon in de brugklas mavo/havo. Toen naar 2 gymnasium. Daarna ben ik teruggezet naar 3 havo met de onsterfelijke woorden van de conrector: ‘je kán het wel maar het lukt gewoon niet’. Ik was toen al een tijdje overspannen thuis geweest. De ene klas was leuk en in de andere klas was er sprake van treiterijen. Daar kon ik me niet goed staande houden. Op een gegeven moment bleef ik thuis, Ik was geestelijk ziek. En toen moest ik nog verhuizen naar Haarlem ook. Dus de vierde klas heb ik aan het Mendel gedaan. Verhuizen op zo’n leeftijd en uit je comfortzone weggerukt worden… Ik had al geen comfortzone en dan moet je op zo’n leeftijd van nul af aan opnieuw beginnen.”
In Haarlem had je qua uitgaan en cultureel spectrum veel meer mogelijkheden…
“Ik ging naar allerlei soorten optredens. Vooral als de muziek zó hard klinkt dat je die in je middenrif voelt, dat vind ik mooi. Maar ik heb geweigerd om op dansles te gaan. Het argument ‘je moet leren dansen want dat hoort bij je opvoeding, dat ontwikkelt je ritmegevoel. Ik dacht: ik heb jarenlang bij een harmonieorkest gespeeld, ik kán dat wel. Toen kwam het volgende argument: ‘ja maar dan ben je op feestjes niet zo’n muurbloempje’. Maar het enige wat ik toen dacht was: maar dát is wie ik ben. Laat mij dat gewoon zijn, een muurbloempje. Ik heb het prima naar mijn zin als ik aan de zijkant sta en observeer wat de rest doet.”
En dan schrijf je er een gedicht over.
“Ja. Nou ja, bijvoorbeeld. Als het meedoen teveel is beleef je aan de zijkant heel veel. In het Onland. Dat lijkt een saai gebied. Rotsen. Stenen. Grijs. Leeg. Je zou zeggen dat het saai is, maar er gebeurt heel wat.”
Dat harmonieorkest, was dat Soli?
“Ja, bij het stationnetje Driehuis. Ik speelde S-klarinet. Dat speel ik al lang niet meer hoor. Mijn vingers willen niet meer. Op een gegeven moment ben ik overgegaan op slagwerk. Dat hele lijfelijke, dat vind ik gaaf. Dat hele grote slagwerk. Midden in de herrie zitten en je eigen gedachten overstemmen.”
De aalscholver. Ben jij de aalscholver?
“Achteraf ontdekte ik dat ik dat ben, haha. Dat de bundel helemaal klaar is en dat je dan ontdekt: hee wacht effe, er zit een thematiek en een systematiek in die gedichten. Die aalscholver is een evolutionair niet helemaal correcte vogel. Er zit een bouwfoutje in waardoor-ie altijd maar die veren moet drogen. Maar juist dóór dat bouwfoutje kan-ie feller en dieper duiken en dus meer vis vangen dan andere watervogels. Dus dat bouwfoutje hoeft niet alleen maar negatief te zijn, er zitten ook positieve kanten aan. De vraag is alleen of die vogel dat zelf weet.”
De aalscholver moet dus kennelijk zijn verenkleed laten drogen…
“Als-ie droog is kan ie dus juist weer heel diep vissen. In het begin vond ik dat alleen maar bewonderenswaardig. Later begreep ik steeds meer die symboliek. Dat gekke. Eigenlijk ben ik zelf ook zo’n aalscholver waar een bouwfoutje in zit waardoor ik unieke dingen zie en opduik. Waar je uitkomt weet je niet. Niemand weet waar je uiteindelijk uitkomt.”
Nu is jouw bundel er. Hoe gaat het verder? Gaat jouw bundel in de Haarlemse bieb liggen? Is het trouwens ‘in de bieb liggen’ of ‘in de bieb staan’?
“Dat is een goeie vraag. Als je in de ramsj ligt dan lig je op een tafel of in een kratje. Dus dan is het liggen. In onze bieb staan ze bijna allemaal rechtop. Met de rug naar je toe. Sommigen staan uitgelicht met de voorkant, de kaft naar je toe. Wat je ook weleens ziet is dat iemand iets uit de kast getrokken heeft en dat dan weer terug heeft gelégd. Dus dan trekken ze hem uit de kast en dan léggen ze het boek terug. En als je er van uitgaat dat niemand poëzie leest…. Want het is natuurlijk een egodocument, zo’n bundel. Ik stel me zo voor dat mensen de bundel er uit trekken, kijken en dan na tien seconden concluderen: ‘naoh, dat ís niks’. Het moet aanspreken. Als het niet aanspreekt dan houdt het op. En als je niet binnen die tien seconden getriggerd bent, dan leg je hem terug. En vaak niet netjes.
In het magazijn beneden, daar ligt dus heel veel. Allerlei soorten boeken over allerlei onderwerpen. Ook allerlei boeken die niet passen. Dat ligt daar dan. Dat past trouwens ook wel bij mij, dingen die niet passen. Dus daar komt dat ‘liggen in de bieb’ vandaan. Ik zou graag willen dat mijn bundel in de bieb komt te staan. Daar wordt trouwens aan gewerkt, want dat gaat natuurlijk niet zómaar, haha. En voor de rest doe ik alles in hele kleine stapjes. ”
‘Aalscholver in het Onland’, poëzie van Conny Veenings-Molenaar. Prijs: 16,95. ISBN : 9789462473201.
Weer een heel mooi artikel over een heel mooie bundel. Hulde voor beide(n)