Esther Schnerr is dichter en beeldend kunstenaar. Onlangs bracht zij haar tweede bundel ‘Navelstreng’ uit, met daarin veertig gedichten waarin verlies een rol speelt. Door de steevast aanwezige humoristische lichtheid is de sfeer van de poëzie niet zwaarmoedig. Een gesprek met Esther Schnerr, over haar bundel én haar opvattingen over wat poëzie nu goede poëzie maakt.
door Paul Lips
De bundel ‘Navelstreng’ van de in Heemstede woonachtige Esther Schnerr kenmerkt zich door een kleurrijk palet van poëtica. De overleden ouders lopen als een rode draad door de gedichten, maar er is ook ruimte voor filosofische overdenkingen, maatschappelijk engagement (klimaat, Gaza), het juk van religie of de schoonheid van de natuur. Soms niet te nadrukkelijk rijmend, vaak geestig en als geheel in uiterst verzorgde taal genoteerd. Esther Schnerr droeg tijdens Hemelvaartsdag voor tijdens het festival van de Haarlemse Dichtlijn en timmert als beeldend kunstenaar ook behoorlijk aan de weg (over haar kunst gaan we een andere keer spreken). Eerst is het tijd voor een geanimeerd gesprek in de achtertuin. Over poëzie.
“Ik heb niet zoveel met de moderne poëzie. Ik mis toch de vorm, denk ik. Terwijl ik me realiseer dat ik veel dingen wel mooi vind. Maar omdat er nu zo véél is. Er zijn zoveel woorden, en ze zijn zo lang, die gedichten. Dat gaat meer richting ‘spoken word’, wat absoluut z’n merites heeft. Maar ik ben iemand die vroeger ieder gedicht dat ik mooi vond uit het hoofd leerde. Dan liep ik daar een hele dag op te kauwen. Maar die gedichten die niet rijmen en die zoveel woorden hebben kun je niet uit je hoofd leren. En als je niet weet waar ze over gaan dan is het al helemaal onmogelijk.”
Een gedicht van Lucebert zal jij niet snel uit je hoofd gaan leren…?
“Nee. Nee. Overigens iemand als Remco Campert die ook een moderne dichter was…”
Nu komen we meteen op een heikel punt…
“Ja, daar heb ik ooit een brief over naar de NRC geschreven, die ze nog hebben geplaatst ook, haha. Maar ik ken wel gedichten van Remco Campert uit mijn hoofd die ik heel prachtig vind. En toch denk ik dan: als je nou iets meer je best had gedaan, dan was er een vorm geweest die beklijft.
Ik ben ook veel in gesprek met poëzielezers en dan vraag ik: wat vind je er mooi aan? Dan zeggen ze: er staan altijd van die mooie zinnen in. En dat is zeker waar. Dus zo’n zin beklijft wel. Maar een hele gedachte of een emotie uitgewerkt in iets dat is afgerond, dat rijmt, dat toegankelijk gezegd is, daar heb ik dan toch nog heimwee naar. En ik doe dat dus. Maar dan voel ik me toch een vreemde eend in de bijt.”
—————
Dansende futen
Een waterplas reflecteert
de sifon van blankzachte halzen
Synchrone begeerte: het baltsen
staccato en rap geformeerd
Een zwenkend, gelijktijdig duo
met snavels, scherp als stiletto’s
boven de sierlijke torso’s
en poten in vloeibaar picot
De vleugels omhoog in een krans
vertalen zich als een nadrukkelijk ‘ja’
Een fel en herhaald vice versa
van nikkende koppen in straffe cadans
—————
Je doet dat zelf ook, maar in jouw poëzie vind ik dat er mee gespeeld wordt, dat je het soms een beetje loslaat. Dat speelse rijmen.
“Zo’n gedicht kan heel veel kanten op gaan. Zoals tussenrijm – als je niet gewoon rijm aan ieder eind van de zin hebt maar als je het tussendoor hoort – dat is een mooie vorm. Het laatste gedicht van mijn bundel – daar rijmt zo’n ongeveer iedere zin op het laatste woord, en in zo’n gedicht kan dat pure rijmende weer wel heel goed. Tijdens zo’n festival als de Haarlemse Dichtlijn denk ik soms bij mezelf: hebben we niet te veel ingeleverd door onze vorm in te leveren. Ik merk dat ik me constant spiegel aan anderen, ook tijdens zo’n poëziefestival op Hemelvaartsdag. Maar ik zit relatief nog maar kort in de regionale kunst-scene.”
Sinds wanneer timmer je aan de weg?
“Vier jaar geleden ben ik als kunstenaar begonnen. Sinds 2020. Toen was ik klaar met de kunstacademie. Ik heb de Klassieke Academie in Groningen gedaan. Een parttime opleiding, naast mijn werk. Daar leer je dus heel klassiek schilderen, Rembrandt-techniek. Maar ik maak moderne kunst. Overigens hou ik wel van vakmanschap. Het moet geen rotzooi zijn. Je moet weten waar je mee bezig bent, is mijn opvatting.”
Over jouw – overigens voortreffelijke – werk als beeldend kunstenaar gaan we het in een apart interview nog een keer uitgebreid hebben. Maar je hebt dus zo nu en dan een uitgesproken mening. Over beeldende kunst en over poëzie. De vermaarde Remco Campert noemde je in die ingezonden brief aan NRC een ‘middelmatig dichter’. Je stoorde je met name aan zijn dichtregel: ‘De dood is een ontroering.’
“Ik hou er wel van om zo nu en dan een knuppel in het hoenderhok te gooien. Met een kleine twitterstorm als gevolg. Van Remco Campert vond ik toen dat hij zich als een soort heilige had opgewerkt. Daar heb ik een hekel aan; aan die zelfverklaarde goden. In mijn nieuwe dichtbundel staat een gedicht ‘Young angry nightingales‘, dat gaat daar over. Van dat ‘een ontzettende grote bek hebben’. Lees maar eens terug wat Campert in het begin van zijn carrière allemaal ‘verklaarde’.
Dat patroon zie ik voortdurend terug bij dit soort mensen. Ik bedoel dat trouwens niet enkel negatief hoor, anders lijkt het erop of ik geen enkele vorm van waardering voor ze heb. Maar die mannelijke ego-kant mag best iets minder. Zo beginnen ook al die mannelijke kunstenaars. Alles wat vóór hen werd gemaakt is niet van waarde lijkt het. Ouwe troep. Noem ze maar op: CoBrA-groep, Duchamp, enzovoort. Bij Marcel Duchamp met zijn pleepot denk ik dan: wat heb je nou wérkelijk betekend, wat heb je nou in gang gezet?
Die discussie kun je wel aangaan vind ik. Ik denk dat kunst voor een groot deel de plek van de religie heeft ingenomen. Mensen moeten er in kunnen geloven, ze moeten er warm van worden. Vroeger zat ik in de kerk en dan zei de dominee: “De Heer is mijn herder. Mij ontbreekt niets. Hij leidt mij langs zeer stille wateren…”
En iedereen keek dan blij… Maar het ging voor mij nergens over. En dat is soms ook het geval in de poëzie. Zoals bij Remco Campert die het dan heeft over Voltaire die pokken had en zichzelf genas door 120 liter limonade te drinken. Campert zegt dan: dat is poëzie.”
Ik vind dat juist énig. Mede daardoor ben ik zelf ook gedichten gaan schrijven. Het idee dat alles poëzie kan zijn…
“Dat geloof ik ook, dat alles poëzie kan zijn… Als ik ’s morgens hier heel vroeg in de tuin loop en ik hoor al die vogeltjes fluiten dan kan dat een poëtisch moment opleveren. Als je er oog voor hebt dan zijn er duizend poëtische momenten op een dag. Maar dat is iets anders dan een vakkundig gedicht.”
Campert ving die momenten en verwerkte die op een achteloze manier in zijn gedichten… Maar hij heeft ook gedichten waarbij je denkt ‘wat zég je nou eigenlijk’… een soort oppervlakkig gemompel…
“Ik ben opgegroeid in een heel fundamentalistisch christelijk milieu – daar gaat een aantal mijn gedichten ook over – en het was zo’n enorme tour de force om mij daar los van te maken, los van wat ik nu betitel als ‘religieuze flauwekul’…. Dus ik ben altijd heel erg op mijn hoede. Ik stel mezelf steeds de vraag: wat is dit écht? Ik heb heel erg de behoefte om dingen uit elkaar te halen, uit elkaar te trekken. Daarom schrijf ik ook glasheldere gedichten.”
—————
Navelstreng
In mij gloeit het heimwee naar
die door zon doorstoofde dagen
Als mijn moeder, ’s morgens vroeg
schermen neerliet voor de ramen
Mijn ogen streelden van opzij
haar weelderige haren en
trefzekere gebaren
waarmee zij mijn moeder was
Met haar dood is ons verleden
bars verbloed; de navelstreng
ten tweede male doorgesneden
Nu voorgoed
—————
Daarom vind ik jouw bundel dus ook niet zwaar. Mede vanwege die glasheldere taal die je gebruikt. Zoals in het titelgedicht ‘Navelstreng’. Zon doorstoofde dagen. Zo’n prachtige regel heb ik nog nooit gelezen.
“Dat is dus een heel proces. Zo’n herinnering is heel groot. De dood van je moeder is heel groot. Maar je kunt dat niet larmoyant maken. En daarbij wil ik alles altijd met een minimaal aantal woorden zeggen. Wat ik heb gemerkt – en daarom is dichten zo fantastisch – is dat je op de ene regel wil zeggen, kun je door middel van je woordgebruik op de andere regel al suggereren. Het zoeken naar de juiste woorden is een boeiende bezigheid. Die warmte van die zon die uit zich dus al in het gloeien van het heimwee.
Als ik begin met een gedicht heb ik een enorm verhaal. Dan moet je terug naar de essentie.
Met heel weinig woorden heb ik getracht dat gevoel voor mijn moeder uit te drukken. Want als klein meisje vond ik mijn moeder prachtig. Ik streelde haar met mijn ogen, ik beminde haar echt. Die paar zinnetjes over die navelstreng geven volledig aan wat een snijden dat ook is. En dat voorgoed. Daarom is dichten fascinerend. Dan is het voor mij gelukt.”
En kan de dood een ontroering zijn? Zoals bij Campert? Als poëtisch beeld?
“Dat gedicht ‘Poëzie is een daad‘ wordt vaak geciteerd…: ‘maar de dood is de stilte in de zaal / nadat het laatste woord geklonken heeft. / De dood is een ontroering.‘
Ik heb al mijn hele leven hele grote bezwaren tegen de dood. Wie dit heeft uitgevonden deugt niet vind ik. Ik vind het niet kunnen. En ik ben niémand tegengekomen die de dood een ontroering vindt. Iedereen vindt het verschrikkelijk. Het roept bij mij de associatie op met zo’n uitspraak als ‘de Heer is mijn herder‘.
Het was heel goed dat mijn moeder dood ging, maar dat moment van die laatste ademhaling…. En het besef ook dat je haar dan nooit meer zal zien. En dan is het nog een oude moeder. Met dat idee is goed te leven. Maar ik ken mensen die hun kind verloren zijn… nou…. daar is niks meer van over. Zelfs als ik hier een dode merel vind, dan denk ik, jakkes. Ik heb nog nooit iets gezien wat dood was en wat ik een ontroering vind.”
‘Navelstreng’, gedichten van Esther Schnerr, euro 13,95. Te koop bij boekhandel Blokker (of te bestellen via info@boekhandelblokker.nl). Adres: Binnenweg 138, Heemstede.
Esther Schnerr (@estherschnerr) • Instagram-foto’s en -video’s
—————
Vlinder
Op vlindervleugels
ontsnapt aan het kruis
bereik ik de bergen
De wolken grauw
op ijle hoogte
bevroren kou
Hier passen arendsvleugels en
wrede ogen
ferme klauwen
stalen snavels
een instinct om te doden
Er is geen weg terug; ik heb
nieuwe vleugels nodig
maar dat
valt niet mee;
het blijft behelpen
Dus ik fladder maar wat, op zoek
naar andere vlinders
die ook altijd
op zoek zijn en
– net als ik –
de weg kwijt
Breste Esther, ik geniet zo van je prachtige gedichten. Met met minimale woorden een verhaal weergeven, zo rakend.
Het zal hard werken zijn om dat zo op schrift te krijgen denk ik. Ik las hierover een uitspraak van S. Vestdijk: ‘Een woord is werk, en kent geen avondvreê’. Jij zal weten hoe waar dit is! Dank voor dit mooie boekje, hartelijke groet, Wil