Wie naar kunst durft te kijken, moet soms eens buiten de ‘comfortzone’ treden.
Begin jaren zeventig namen mijn oudste zus en zwager me mee naar het Stedelijk Museum. Prachtig vond ik de Venus van Milo-met-de-lades van Salvador Dali en ‘The Beanery’ van Edward Kienholz. Van het werk ‘Who’s afraid of red, yellow and blue’ van de Amerikaanse kunstenaar Barnett Newman was ik destijds minder gecharmeerd.
Na al die jaren kan ik zeggen dat ik dat werk nog in de oorspronkelijke staat heb kunnen bekijken. Ook al vond ik er toen niets aan, in de loop der jaren ben ik de kunst van Newman wat meer gaan waarderen, net als die van andere abstract-expressionisten als Rothko en De Kooning.
Nu is er de laatste tijd een commercial op televisie waarin een dametje door haar dochter wordt meegenomen naar een museum, waar ze verwonderd naar een volledig blauw doek staat te koekeloeren. De clou van die reclame is ‘laat dat mens toch iets doen wat ze écht leuk vindt’, dus neem haar mee naar de voorstelling ‘Moeder, ik wil bij de revue’. Het is een lekkere ‘kort door de bocht’-commercial, waarbij moderne kunst als het ware in de hoek wordt gezet van de ‘linkse hobbies’. Moeder wil niet naar dat modernistische gedoe in dat museum, moeder wil naar een fijne oubollige ‘weet je nog wel, oudje’-musical uit de tijd dat geluk nog heel gewoon was. Saillant detail is dat dat monochroom-blauwe doek uit die comercial ook echt plat blauw is geschilderd, en de diepte ontbeert van een ‘Cathedra’ van diezelfde Barnett Newman.
Vorige week donderdag was ik aanwezig bij de eerste van vier kunstbeschouwelijke lezingen van Margreet Bouman over kunst. Met behulp van Power Point schoot zij op aanstekelijke wijze door duizend jaar kunstgeschiedenis in een uur tijd. Ze legde een mooi verband tussen een religieuze illustratie uit het Spanje van rond het jaar 1000 en de spirituele kleurvlakken van Piet Mondriaan. Op speelse wijze liet ze de in groten getale opgedraafde geïnteresseerden zien hoe men in vroeger tijden worstelde met het perspectief en welke foefjes daar voor werden gebruikt. Leon Battista Alberti (1404-1472) was iemand die daar een traktaat over schreef, ‘De Pictura’, met een wetenschappelijke benadering van proportie en perspectief.
Mooi om te zien hoe schilders gaandeweg er steeds meer in slaagden hun onderwerpen op realistische wijze te verbeelden, zoals ‘De wonderbaarlijke visvangst’ van Konrad Witz (1444), die de omgeving van het Meer van Genève als inspiratiebron gebruikte voor een over het water lopende Jezus.
En passant leerden we nog even dat schilders vòòr 1841 uitsluitend in het atelier schilderen, omdat de verftube pas toen werd uitgevonden. Dus niks Ruisdael die in 1670 met zijn schildersezel in Overveen een gezicht op Haarlem zou hebben staan te schilderen; het buiten schilderen ontstond pas met de komst van de School van Barbizon in Frankrijk.
Donderdagavond 19 februari is de tweede lezing in de reeks van Margreet Bouman. Ik vind haar een ideale culturele en kunstzinnige vorming-docent. Ook voor degenen die géén verstand van kunst hebben is het een mooie kennismaking met het werk van uiteenlopende kunstenaars. ‘Als je iets van de achtergronden weet begrijp je beter waarom de hedendaagse kunst er uit ziet zoals ze er uit ziet’, is de stelling van Bouman.
Aanrader.
PAUL LIPS
Tweede kunstbeschouwelijke lezing door Margeet Bouman in De Vishal, donderdag 19 februari, aanvang 20.30 uur. Toegang 10 euro. De volgende data zijn 12 en 19 maart.
0 reacties