De Haarlemse theatergroep Eglentier probeert telkens iets bijzonders te doen met de voorstellingen die over het voetlicht worden gebracht. De ene keer op een onverwachte locatie, de andere keer grensverleggend gewaagd. Dit keer stortte het gezelschap zich op het typisch Haarlemse Ampzing Genootschap, dat twintig jaar bestaat. ‘Eglentier doet Ampzing’ heet de voorstelling en afgelopen weekeinde werden drie uitverkochte edities onder regie van Marcel Kragt gespeeld, in het Haarlemmerhout Theater aan de Van Oldenbarneveldtlaan. Het decor is een Haarlems café, waar de stamgasten avond aan avond lief en leed delen en zo nu en dan in uitbarsten in gezang. We kennen zulke cafés nog van vroeger tijden. Ze zijn universeel. ’t Schaep met de Vijf Poten. De kip met de Gouden Eieren. De Gebraden Haan. ’t Gezellige Zitje. De aanwezige kroegtijgers zien er ook echt uit als kroegtijgers en lijken weggelopen uit het verleden. Neem Rudolf Mensen met zijn André Hazes-begin-jaren-tachtig-look, compleet met snor en campingsmoking-trainings-jekkie. Er is echter één verschil: Rudolf spreekt geen plat Amsterdams, maar Algemeen Beschaafd Nederlands, zoals dat in Haarlem wordt gebezigd.
Het is een van de vele liedjes die langskomen in de voorstelling, met een mooie mondharmonicasolo van Henny Leeflang – Ampzinger van het eerste uur – die met Eric J. Coolen (gitaar), Henk Tijbosch (gitaar), Alain Timmers (bas), Maarten Brock (percussie) en Joost Mulder (mini-banjo, accordeon, zang) het begeleidend ensemble vormt. Oude liedjes in nieuwe arrangementen, ze klinken fris en opgepoetst. Ampzing-voorzitter Joost Mulder heeft dan al uitgelegd dat het genootschap zich verzet tegen het overbodig gebruik van het Engelse leenwoord, maar niets tegen de Engelse taal op zich heeft. Als freelance boekenvertaler heeft Mulder immers dagelijks met die taal van doen. In een woordenboek uit 1906 heeft hij een vertaling van het woord ’freelancer’ gevonden: ‘1) ‘’een huursoldaat’ 2) ‘iemand die zonder enige terughouding spreekt of schrijft’. Ondertussen komt Rudolf aanzetten met een riante schaal gesneden stukjes worst, en gooit er enkele en passant over de schouder, richting de bar. De barman van dienst, Michel Castenmiller (Het Wapen van Bloemendaal) heeft direct de alerte houding van: ‘wat zijn wij hier aan het doen, waar zijn wij hier mee bezig?’, zoals een goede kroegbaas betaamt. ‘Het zal me worst zijn’, is de strekking van het bijgaande lied. ,,Dat stille spel van de acteurs vond ik fantastisch’’, zegt de aanwezige Machteld Tilanus, die in een ver verleden bij de stadsschouwburg werkte en dus heel wat voorstellingen heeft meegemaakt. Een van de andere bezoekers is bevriend met acteur Peter Miezenbeek, en heeft interesse in het fenomeen ‘taal’. Voor hem is de avond een leuke eerste kennismaking. Jos Ahlers schittert kort in een speech waarin hij met veel bekkentrekkerij het genootschap op de hak neemt.
Het verhaal kenmerkt zich aanvankelijk door een Theo Maassen-achtige ironie. Maar Ahlers zet niet door, en laat haastig weten dat het allemaal maar kul is en dat ze met z’n allen een toptijd hebben gehad tijdens de repetitieperiode. Dat er dan zo’n stoorzender tussen zit als Evelien Hofhuis die het niet kan laten om bij elke pubquizvraag het antwoord direct luid en duidelijk te verkondigen maakt dat je als toeschouwer echt even een hekel aan dat wicht krijgt. ‘Je moet dat wijf lózen’… klinkt het. Het is de sfeer van oude jongens-krentenbrood en de gestampte pot. Het verhaal is aan de dunne kant, maar dat doet er in feite niet al te veel toe. Het wordt aaneengesmeed met mooie historische beelden van de Spaarnestad en geinige Drs.P. -achtige opsommingen aan het slot bij een lied als ‘Altijd wat te zeiken’.
De acteurs van Eglentier zingen prima en hebben het duidelijk naar hun zin. Theatraal gezien is de scène met Loes Hofhuis als de ‘mama speelt de hoer’ een van de interessantste, met morsige mannen in lange regenjassen cirkelend om haar heen. Blonde Loes in een ooit door Willeke Alberti gedragen jurk met riant décolleté. Ook de bijdrage van Bies van Ede (speciale gast tijdens de zondagavond-voorstelling) met ‘De Solipsist’ is sfeervol, inclusief goedkeurende blik van Lennaert Nijgh vanaf het scherm. Zigeunerjazz-achtig gitaarspel, gevoelige teksten afgewisseld met bonte vrolijkheid zorgen dat de aanwezigen met een glimlach de zaal verlaten. Maar niet zonder dat ‘schietgebedje voor de Nederlandse taal’.
Paul Lips
0 reacties